Selecteer een pagina

Hoe werkt de visie van Dewey vandaag praktisch door op het vlak van educatie?

In de vorige bijdrage werd het ideeëngoed van Dewey over kunstfilosofie toegelicht. Toen dit in de jaren dertig van de vorige eeuw uitkwam, waren de reacties gemengd. Geleidelijk aan kreeg de analytische filosofie de bovenhand en de volgers van deze school deden de zienswijze van Dewey af als speculatief en te sterk gericht op het psychologische. Algemeen gesteld kan men zeggen dat zijn denken op een bepaald moment niet erg relevant meer was. Op het einde van de twintigste eeuw kwam hierin een duidelijke kentering die zich tot op vandaag onverminderd en zelfs steeds nadrukkelijker doorzet. Een eenduidige reden valt hiervoor moeilijk naar voor te brengen. Is de greep van de analytici op de hedendaagse filosofie gelost? Hebben wetenschappers uit andere domeinen Dewey eerherstel geboden? Of hebben innovatieve ideeën nu eenmaal tijd nodig om algemeen aanvaard te worden?

Als men kijkt naar hoe het educatieve aspect uit de visie van Dewey praktisch doorwerkt, dan ligt het voor de hand dat een en ander afhangt van de kunstdiscipline die aan de orde is. Het is nu eenmaal niet eenvoudig om een groepsrondleiding te organiseren doorheen een opvoering van Mozarts ‘Don Giovanni’. En wat is de meerwaarde van een klein halfuurtje inleiding wanneer men als lezer aan ‘David Copperfield’ van Dickens begint?

Bovendien is het erg belangrijk om naast een algemeen educatief programma ook speciale doelgroepen aan te spreken. Kinderen of jonge mensen zijn gebaat bij een andere benadering dan pakweg mensen met een beperking. En binnen deze laatste groep vallen er dan ook weer heel wat onderscheiden te noteren.

De grote diversiteit en differentiatie in educatieve programma’s wordt vandaag meer dan ooit opgepikt door onze kunst- en cultuurcentra. Het leidt geen twijfel dat de ideeën van Dewey hierbij een cruciale rol hebben gespeeld.

 

Maar werkt het ook? Werpen educatieve programma’s in al hun verschillende vormen en benaderingen hun vruchten af? Kortom, is het de inspanning in geld en tijd waard? Een vroegere collega hield me ooit de stelling voor dat al de vorming, educatie of duiding van de wereld misschien wel bijdragen tot het verbreden van het ervaren van een kunstwerk, maar niet tot het verrijken ervan. Simpel gezegd: je gaat meer randinformatie verwerven maar niet tot de kern kunnen doordringen. Als deze redenering klopt, degradeert ze het educatief aspect in de kunstfilosofie van Dewey tot hooguit wat gemorrel in de marge.

Alleen, ik twijfel er sterk aan of de stelling van mijn toenmalige collega volledig opgaat. Nemen we nu specifiek de rondleidingen die kunstmusea organiseren voor mensen met een visuele beperking. Deze personen krijgen hierbij een kader aangereikt waarbinnen zij een kunstwerk kunnen situeren. Dit kader bestaat uit tal van elementen: het kan gaan om een algemene situering van de kunstenaar en zijn werk, een gedetailleerde verbale beschrijving van het kunstwerk, eventueel ondersteund door voelplaten of relevante materialen. Soms wordt er ook gebruik gemaakt van geuren of klanken die betrekking hebben op het kunstwerk, de artiest of de tijd waarin hij actief was. Idealiter mondt dit uit in een divers overzicht dat de bezoeker toelaat om een persoonlijk, zij het dan niet-visueel, beeld te vormen. Een brede waaier aan duidingselementen zal met andere woorden leiden tot een hoogst persoonlijke ervaring en beleving van een bepaald kunstwerk. Er ontstaat een beweging van ‘verbreden van de ervaring’ naar ‘uitdieping en verrijking’. Het komt me dan ook voor dat we met recht en rede mogen stellen: ‘It’s the education, stupid!’