Selecteer een pagina

Opbouw van een verbale beschrijving: richtlijnen voor het beschrijven van kunstobjecten

Deze richtlijnen werden oorspronkelijk opgesteld voor kunstobjecten, maar ze bieden zeker ook zinvolle handvatten voor wie andersoortige (museale) objecten wil beschrijven.

Richtlijn 1: standaardinformatie

Een verbale beschrijving start met de standaardinformatie bij een object: titel, kunstenaar, ontstaansdatum, media, grootte en plaatsing van het werk. Het is de bedoeling dezelfde informatie te bieden die ziende personen onmiddellijk verkrijgen.

Afmetingen geef je bij benadering. Bij een groot kunstwerk is afstappen een mogelijkheid, of met (witte) stok of handen meten.

Richtlijn 2: algemeen overzicht (onderwerp, vorm en kleur)

Vervolgens schets je een algemeen beeld van het onderwerp en de compositie van het werk. Een coherente beschrijving voorziet opeenvolgende visuele informatie, zodat blinde personen geleidelijk een overzicht krijgen van het volledige werk. Meestal wordt gestart met het onderwerp en komt vervolgens de compositie aan bod. Bij een driehoekscompositie kun je bijvoorbeeld de handen van de bezoeker nemen om de compositie te imiteren (meld vooraf dat je de handen gaat vastnemen). Ter voorbereiding kun je als gids een eigen schets maken met de hoofdlijnen van het originele werk. Dit helpt bij het structureren van je beschrijving. Denk niet dat je een schilderij blindelings beheerst. Daarna vul je aan met een algemene indruk van het werk. Vertel iets over de sfeer die het uitstraalt. Is het een helder werk, is het contrastrijk, welke zijn de hoofdkleuren? Kleur kun je verbinden met natuurelementen, bv. citroengeel, grasgroen…

Richtlijn 3: oriëntatie van het werk

Specifeke, concrete informatie verduidelijkt de positie van objecten en personages in het kunstwerk. Vertel hoe de personages zich ten opzichte van elkaar verhouden. Je kunt daarbij gebruikmaken van de cijfers op een klok als referentiepunt. Bijvoorbeeld: “De neus van het hoofdpersonage bevindt zich op drie uur.” ‘Links’ en ‘rechts’ kunnen voor problemen zorgen in een beschrijving. Daarom kan het nuttig zijn om het lichaam van de toeschouwer als referentie te gebruiken. Bijvoorbeeld: “De rechterarm van de vrouw bevindt zich links van jou.” De positie van de bezoekers aannemen helpt hierbij.

Richtlijn 4: beschrijving van de techniek en het medium

Techniek en medium van het werk zijn belangrijk. Het kan interessant zijn de link uit te leggen tussen de aangewende techniek en het onderwerp van het werk.

Richtlijn 5: stijl

Geef informatie over stijlaspecten: penseelstreken, kleur, periode, kunststroming…

Richtlijn 6: woordkeuze

Duidelijke taal is cruciaal voor een goede beschrijving. Vermijd het gebruik van dubbelzinnig en fguurlijk taalgebruik. In plaats van ‘fou’ kun je bijvoor beeld ‘mistig’ of ‘nevelig’ gebruiken. Verwijzen naar natuurelementen is een hulp. Tracht begrippen als perspectief (vogelperspectief, kikkerperspectief), voor- en achtergrond ook steeds te duiden. Vermijd woorden als ‘hier’ en ‘daar’: wees concreet.

Richtlijn 7: levendige details

Na de algemene informatie over het werk, kan de beschrijving specifeker en levendiger worden. Specifeke details verdienen meer aandacht. Focus op bepaalde deelaspecten van het werk. Tracht bij die beschrijvingen objectieve maatstaven te gebruiken. Geef voldoende informatie, zodat de toeschouwer een beeld kan opbouwen en autonoom een oordeel kan vellen over het kunstwerk. Vermijd een ‘overload’ aan informatie (denk aan een routebeschrijving: als er te veel details vermeld worden, vergeet je de essentie). Naar analogie met een ziend publiek is het de bedoeling mensen uit te nodigen tot een dialoog met het kunstwerk. Zorg ervoor dat wat je vertelt, vragen oproept bij je publiek.

Richtlijn 8: aandacht voor de plaatsing van het werk

Geef informatie over de plaatsing van het werk in de context van het museum. Beschrijf de zaal en de omringende werken. Bespreek de relatie van het besproken werk met andere werken in de ruimte.

Richtlijn 9: andere zintuigen

Leg indien mogelijk de link tussen bepaalde visuele indrukken en tactiele gewaarwordingen.

Richtlijn 10: verklaring van concepten die niet haptisch waarneembaar zijn

Concepten als schaduw en wolken zijn moeilijk te bevatten voor blindgeboren personen.

Probeer toch een beschrijving te geven indien dit belangrijk is. Je kunt aan de blinde personen vragen wat zij zich erbij voorstellen. Zo kun je schaduw verduidelijken door te verwijzen naar het gevoel van zonlicht op de huid. Waar je de zonnewarmte voelt, is het helder. Elders is er schaduw en zijn de kleuren dofer, donkerder. Wolken kun je vergelijken met watten.

Richtlijn 12: informatie over de historische en sociale context

Het spreekt voor zich dat de historische context waarin het werk tot stand kwam, een belangrijk aspect is van het besproken kunstwerk.

Richtlijn 13: gebruik van geluid en muziek, poëzie

Op het niveau van de interpretatie kun je muziek en/of poëzie gebruiken om een sfeer over te brengen.

 

Bron: Brochure OngeZIENe Rijkdom, 2009. De brochure is een uitgave van Zicht Op Cultuur (de sociaal-culturele beweging van Blindenzorg Licht en Liefde) en kwam tot stand in nauwe samenwerking met FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, en dankzij de steun en medewerking van de Vlaamse provincies, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse overheid en de stuurgroep van het project Art in the Dark.